Beknopte Geschiedenis Turnhout
Door Guido Goetelen
8 Maart 2019

Beknopte Geschiedenis

door Raymond Peeters, ere stadsarchivaris

De bodemvondsten van silex en urnen en zelfs een uitgestrekt urnenveld op het Looi, van metalen voorwerpen uit de bronstijd, zijn de tastbare getuigen van een vroege bewoning van de streek door Keltische en andre volksstammen.

Toen Cesar's krijgsbenden het bebied aan hun gezag kwamen onderwerpen, vonden zij in het moeras- en bosrijke gebied een dun bezaaide bevolking, die zij enkel ten koste van herhaalde inspanningen vermochten te onderwerpen. Nauwelijks een halve eeuw later, was het volk van de Taxanders in het oude gebied van het Menapiërs gevestigd.

Doch van deze ongeschreven geschiedenis, waarvan al die bodemvondsten de relikwieën zijn, staat slechts één zekerheid vast: het waren kultuurarme volken, die een karig leven leidden zonder comfortbehoeften, nog goeddeels van het jagerstype, op de weinig vruchtbare gronden traag evoluerend tot het aan zijn grond gehechte landbouwerstype.

Zeer karig lagen inderdaad de humushoudende gronden doorheen deze woestenij van zand en heide, van bos en moeras verspreid. Geen natuurlijke rijkdommen lagen er geborgen, geen rivieren noch wegennet, vergemakkelijkten het contact met de naburige gemeenschappen.

De Romeinen hebben klaarblijkelijk geen bijzondere belangstelling gehad voor de zwaarbeboste gebieden, waarmede de oneindige heiwoestijnen een beklemmende tegenstelling moeten hebben gevormd. Donken en verraderlijke gebroekten, bedrieglijk moeras en weerbarstig zand, boden hen geen economisch noch strategisch voordeel in deze streken, die al te ver lagen afgezonderd, en nauwelijks bereikbaar waren van uit de toenmalige beschavingscentra langsheen onze beide nationale rivieren Maas en Opper-schelde.

Van de III° tot de V° eeuw waren er herhaaldelijk pogingen vanwege de Salische Franken om zich in deze grensgebieden van het onmetelijk Romeinse Rijk te vestigen. Juliaan de Afvallige moest zelfs hun vestiging in de Kempen toestaan in een poging de toenemende drang naar de Romeinse steden als Tongeren en Maastricht te ontlasten.

Op de beste gronden en in de buurt van waterlopen heeft de Frank zijn eerste volksplanting ondernomen rondom een driehoekig plein: de biest, brink of opstal waarop, in het midden, een waterpoel lag. Deze kolonisatie bracht een bijzonder karakter met zich mee want de Frank was in de eerste plaats een landbouwer en een herder die niet van eigenlijke steden hield. Hij kende alreeds de zwijnenkudde en de schapenteelt, de bijenkweek, de ganzenteelt, het neerhof.

Hoornvee was eerder schaars, maar de jacht met de afgerichte valk en ook met de jachthonden was hem een levensnoodzaak. En zo vindt men in die tijden reeds al de typische kenmerken aanwezig, welke minstens tot aan het einde van het oude regime, een eigen kleur zullen blijven verlenen aan de Kempense en Turnhoutse volksgemeenschap.

Indien het "Turnichalt" der Salische wet met Turnhout mag vereenzelvigd worden, dan wijst dit vanzelfsprekend op het vroege belang, nog voor het midden van deV° eeuw, dat deze woongemeenschap in de Frankische wereld innam.

De feodale periode, die omwille van veiligheid in een chaotische tijd, van vrijen opnieuw onvrijen had gemaakt, schijnt de Kempenaar minder te hebben gedrukt. Hij is meestal een vrije gebleven, zijn schoonste rijkdom, ondanks de hardheid van zijn bestaansvoorwaarden.

In de loop van de XII° eeuw ontbloeide de handel en werd een evenwaardige bedrijfstak naast de landbouw. De handel gaf een krachtige stoot aan de ontwikkeling van het wegennet. Waar belangrijke banen elkaar kruisten ontstond een marktplaats die de "comenschap" en het ambacht aanlokte en zulks nog des te meer wanneer de nabijheid van een burcht grotere veiligheid waarborgde.

De vier oudste straten van de stadskern slaan een kruis over het stadsgebied waarvan het snijpunt op het marktplein gelegen is. De oude Antwerpse baan uit het westen, liep langs hier naar Gelderland en Rijnland: van Diest uit het zuiden, liep de gebruikelijke route over Turnhout het Noorden in.

Het ruime voorplein en de waranden van het burchtslot, in 1110 opgericht, sloten langs de Noord-Westelijke zijde bij het marktbeeld aan, zodat dit onder de rechtstreekse hoede van de burchtbewoner lag.

De eerste vermelding van de stad tijdens de hoge middeleeuwen dateerd van 1021 en staat in verband met de grensafbakening van het goederenbezit van de kerk van Utrecht.

Vanaf de XII° euw vindt men de Berthouts als grondbezitters aangeduid die er hun vrijgoederen in 1184 aan de orde van de Tempeliers wegschenken. En het is ook in die eeuw dat de opgang van het Kempisch gewest wordt ingezet met de vestiging van drie belangrijke Norbertijnerabdijen.

En dan is daar plots, in 1212, het betekenisvolle feit dat de Brabantse Hertog, Hendrik I, het marktplaatsje dat tevens een veelbezocht jachtgoed van de leden van zijn huis was geworden, tot stad en vrijheid verheft.

Het moet de Turnhoutenaars van die dagen wel bijzonder goed zijn gegaan inzake de tijdelijke welvaart, want men treft ze aan bij het verbond dat de Brabantse steden onder elkaar sluiten om onderlinge hulp en bijstand te organiseren, onder andere met Antwerpen, Lier, Leuven... in 1261.

Men weet hoe Antwerpen tot een grote handelsmetropool opgroeide en het oudere Brugge naar de kroon stak. Beide steden waren door de drukbevaren landwegen aan een ander hoogst belangrijk handelscentrum verbonden: Keulen.

Welnu in 1280 was de weg uit de Scheldestad naar de Rijnstreek over Turnhout, reeds volop in gebruik. Eeuwen lang rolden lange wegenkaravanen en hessenwagens af en aan over deze heirbaan, totdat de Schelde werd gesloten.

Het brabantse laken, waaronder het Turnhoutse een zeer goede faam genoot, werd op de wereldmarkt een te duchten mededinger van het Vlaanderse. Als centrum van het Kempische laken is het stadje zelfs toonaangevend, vermits in 1311 de Hanseatische kooplieden, samen met de Engelse en de Lombardische, er hun internationale negotie komen drijven.

Doch de schone welvaart van het hertogelijk jachtdomein kreeg ontijdig een jammerlijke deuk, toen op een donkere nacht van 1334 of 1336, de Geldersman Willem van Saffenberg, de niets kwaads vermoedende gemeentenaren op het lijf viel en de stad verwoestte. Het was zo zijn wraak tegenover de hertog van Brabant, die hij zeer gevoelig wenst te treffen in zijn liefste jachtdomein. Nauwelijks was de storm voorbijgeraasd of de gemeentenaar begon met verbeten wil de heropbouw van zijn welvaart. Daarin werd hij goedgunstig bijgestaan door de hertog, die hem bovendien met een belangrijk marktprivilege begiftigde. ( 1338)

De afbakening van onze marktplaats, zoals men ze heden nog ziet, dateert waarschijnlijk uit die herbouwingsperiode. Het symbolisme uit haar schikking is door en door middeleeuws. Kerk en stadhuis staan daar als de uitdrukking van de machten - de geestelijke en de wereldlijke - die in goddelijke opdracht de klaine wereld der gemeentenaren, die zich omheen marktveld groepeert, te beheersen en te leiden.

Omstreeks het midden van de 14° eeuw viel de vrijheid en het land van Turnhout, dat zeven dorpen omvatte, als bruidsschat ten deel aan Maria van Brabant, dochter van Jan III, bij gelegenheid van haar huwelijk met Reinout III van Gelderland.

Aan het aloude slot had zij grondige herstellingen laten doen, en toen zij, na veel tegenheden in de broederstrijd waarin haar echtgenoot de gevangene werd van zijn broer, weduwe was geworden, kwam zij zich bij voorkeur op haar Turnhoutse burcht vestigen, om er in stilte en piëteit de wonden te helen die het leven haar had geslagen.

Een vrome legende verhaalt dat zij door een visioen werd aangespoord om op het noordelijk deel van haar slotwarande, als het ware onder de burchtmuren, een begijnhof te stichten, waaraan ze in 1372 vrijstelling van alle lasten verleende.

Het begijnhof, veilig beheimd tussen zijn door zware steunberen geschoorde muren en brede watergracht, geleek terecht op een miniatuurweergave van de "Civitas Dei", de Godsstad, waarvan de Kristen Middeleeuwen droomden, en de mystiek aangelegde maatschappij kon er zich, in beste en geheiligde rust en zelfinkeer, verschansen tegen de ijdelheid van alle aardse dingen.

Maria's verblijf is een oprechte zegen geweest voor de vrijheid. Ze begiftigde de lokale gilden met nieuwe voorrechten of bevestigde met haar gezag de oude. Haar laatste levensdagen wijdde zij door enkele vrome stichtingen; de priorij van Corsendonck ( 1393) die in haar ontstaan nauw verwant was met de beweging die de Zalige Jan van Ruisbroeck had in't leven geroepen en met de Broeders van het Gemene leven, die in de Windesheimer stichting was uitgemond. Ook de stichting van het St. Pieterskapittel ( 1398) was haar werk geweest.

Toen Maria van Brabant op de vooravond van de eeuwende overleed, was de vrijheid uitgegroeid tot een gemeenschap van ongeveer 7000 zielen en telde zij een 1000-tal woningen.

Onder Bourgondisch beleid

Bij het begin van de 15° eeuw, anna 1405, was de heerlijkheid in het bezit gekomen van Antoon van Bourgondië, een zoon van Philips de Stoute en kleinzoon van Margaretha van Brabant.

Hem lagen jacht en ridderstrijd nauwer aan het hart dan politiek beleid. En de Turnhoutse jachtwarande schonk hem ruimschoots gelegenheid tot bevrediging van zijn jachtpassie. De burcht had in zijn dagen nog volop het karakter van een middeleeuws slot, waaraan hij tal van verbetetingen liet uitvoeren. Op de vier hoeken en boven de hoofdingang rezen struise torens op. Hij liet gekanteelde muren aanbrengen en voorzag de toegang van een dubbele valbrug.

Waarschijnlijk stichtte hij hier het Consistorie van de Hoorn, dat alle jachtdelicten te vonissen kreeg. Doch daarnaast moet hij ook degrondlegger zijn geweest van het valkhof, de enige rechtbank in de Nederlanden voor geschillen tussen valkeniers.

De streek tussen Turnhout en Valkenswaard telde zoveel befaamde valkeniers( de oudste zijn al van 1312) dat de standplaats van dit Valkhof volkomen gewettigd was.

Onze Kempische valkeniers vingen de vogels op hun leggen in de heide of in verre Noorderlanden. En na de moeilijke africhting tot jachtvogel, waarin zij buitengewoon bedreven waren, vonden zij gretige liefhebbers aan alle adellijke en koninklijke hoven van Duitsland, Frankrijk, Spanje, Portugal en Engeland.

Vooral sedert zijn huwelijk met de Luxemburgse erfdochter Elisabeth van Görlitz, was hertog Antoon zeer dikwijls op zijn Kempens slot tehuis, waar hij niet zelden de Brabantse groten te samen riep voor belangrijke staatsvergaderingen. Het verblijf van zijn hofadel en van de dignitarissen gaf een hoofds aanschijn aan de stad en bracht heel wat pralend vertier met zich mee, bij zoverre dat de stad in die dagen aldra de toenaam van "Klein Brussel" verwierf.

Doch aan deze luister kwam een voorbarig einde toen Antoon op 25 oktober 1415 te Azincourt sneuvelde tegen de Engelsen. De barre jobsmare werd aan Elisabeth van Görlitz gebracht, toen zij hier op het slot van een pas doorstane ziekte herstelde.

Onder Jan IV, zijn al te jonge zoon, was het rijke leven in het geliefkoosde oord van "playsantie" nauwelijks verminderd. In januari 1416, tijdens drie ongemeen prachtvolle feestdagen, werd de nieuwe Heer door zijn gemeentenaren gehuldigd en gevierd. Na zijn huwelijk met de beruchte Jacoba van Beieren, die hij zo diep krenken zal, voert hij deze menigmaal naar de burcht. Andermaal krijgen gewichtige staatszaken alhier hun beslag ter gelegenheid van de bijeenkomsten van de Staten van Brabant in 1421 en 1436.

Toen Antoon van Bourgondië's tak in zijn nazaten uitstierf - allen stierven jong - ging de heerlijkheid over in handen van Philips de Goede, zijn oudere broer. Turnhout werd aldus het persoonlijk bezit van het huis van Bougondië. Ook hij toefde graag op het jachtslot, waarover hij zijn verkleefde raadsman, Engelbracht I van Nassau, als slotvoogd aangesteld had. In de verdere loop van haar geschiedenis blijft de vrijheid verbonden aan de doorluchtige heersers onzer gewesten: aan Karel de Stoute en zijn echtgenote Margaretha van York, aan zijn dochter Marie van Bourgondië, aan haar echtgenoot Maximiliaan, keizer van het H. Roomse Rijk, die geen bezoek aan de Nederlanden onverlet laat zonder de Kempische jachtwarande te hebben bezocht, aan Philips de Schone en tenslotte aan de populaire keizer Karel V.

Op dat tijdmoment, het einde van de 15° eeuw en het begin van de 16° eeuw, was de welvaart tot haar hoogtepunt gestegen. De kunstzinnige deken Hebscaep liet voor zijn rekening mooie glasramen aanbrengen in de Sint Pieterskerk en in de sint Bavo te Oud-Turnhout. Hij bouwde in 1484 de kooromgang met dat ritmische spel van in- en uitspringende muurvlakken en kranskapellen, nog ietwat romaans van traditie, doch lokaal kempisch van uitvoering. De vermaarde retabelsnijder Jan Roman van Brussel, mocht een retabel en beelden leveren aan de hoofdkerk.

Onder Habsburg

Aan de burcht werd in 1508 op last van de fijnzinnige en gecultiveerde landvoogdesse, Margaretha van Oostenrijk, die voor de keizer Maximiliaan het landsbeleid waarnam, belangrijke verfraaiïngswerken uitgevoerd. Niemand minder dan Rombout Keldermans en Domien de Waghemakere, die beiden gekend stonden als de beste bouwmeesters van hun tijd, had zij met het werk belast.

Maar reeds speelden de Gelderse oorlogen de eerste sombere maten voor een tanende maatschappij die weldra in de hervormingstijd haar einde nabij kwam.

In 1506 was Robert de la Marck die met zijn roofbenden de Vrijheid aanviel en haar zo hoog brandschatte dat het gevorderde bedrag niet kon worden voldaan. De Gelderse rover nam dan een aantal vooraanstaande vrouwen als gijselaarsters mee naar Roermond. Hun behouden terugkeer nadat een losgeld van 15.000 gulden was betaald, gaf later telkenjare aanleiding tot het vieren van een "vrouwkensdag".

Pest, watersnood, windstilte zodat de molens niet malen konden, mislukte oogsten, de onrust geschapen door het eerste optreden der Lutheranen en de hardhandige onderdrukking bezwaarden het leven en remden de economische ontplooiïng omstreeks 1520 - 1530. Maar de Sint Lucasjaarmarkt van 1537 was weerom zo druk dat de lakenkooplui zelfs het kerkhof rondom sz Sint Pieters, voor hun handel hadden ingenomen.

Desondanks zag het leven er ver van rooskleurig uit. Doch, toen keizer Karel V aanbod de stad te omwallen weigerde het stedelijk magistraat die eer, met de verklaring dat zij liever verkozen de eerste der Vrijheden te blijven dan de laatste der steden te worden. Misschien schuide er onder dat antwoord wel een tikje nuchtere koopmansoverleg die er hun bedacht op deed zijn dat de vestigingen de belegeraars aantrekken, zoals de magneet het ijzer, en dat oorlog geen baten oplevert.

Anno 1542 stond de vreselijke Marten van Rossum binnen de vrijheid en plaagde allerlei brutaliteiten, afpersingen en brandschattingen.

In 1545 werd het land en de vrijheid van Turnhout door keizer Karel V voor het leven weggeschonken aan zijn zuster, de Koningin-weduwe Maria van Hongarije. Dit geschenk was een blijk van dankbaarheid voor de toegewijde gouvernante en tevens en broederlijk gevoelig gebaar waardoor de jageres, die Maria was, zich aangenaam getroffen moest voelen.

De volgende jaren liet zij kasteel en park herinrichten tot een lustverblijf. Vooral het park met zijn exotische planten en zeldzame vogelsoorten, zijn marmeren fontein, gebeeldhouwd door Jacques du Broeucq, bood een schitterend aanblik.

Haar geroemde "Libreye" en haar gobelinverzameling kwamen het slot-interieur verrijken. Meestal genoot zij het gezelschap van haar ongelukkige zuster Elonora, gewezen konigin van Frankrijk. Toen ze in 1555 uit de Nederlanden wegging, betekende dat voor Turnhout het afscheid aan een vorstelijk verleden en het verval van de aloude burcht.

Ook voor Turnhout was 1566 toen de hervorming stout en driest de straat veroverde op de lauwen en angstvalligen, een rampjaar. Hagepreek en beeldenstorm, ontwijding en vernieling van de kerkelijke kunstrijkdom, waarbij een vreesachtige magistraat hopeloos toezag, vormen de posten van het tragisch bilan. Maar toen domme vernielzucht ook de hand uitstak naar O.L.Vrouw van Vosselaar, moest zij ijlings afdeinzen voor het woedend verzet der bedevaartgangers. Wanneer Alva verscheen waren er velen uitgeweken naar een nieuw vaderland, wat niet gebeurde zonder economische ontreddering.

Tusen hamer en aambeeld

In de tweestrijd die in de bekend werd als de tachtigjarige oorlog, kwam het land van Turnhout onbeschut te midden tussen de vijandige kampen te liggen. De stilstand in de handel, de onveiligheid, de militaire lasten, even ondraaglijk zowel van vriend als van vijand, hadden de bevolking tot op minder dan de helft ( +/- 3000) doen slinken. Op het platteland en in de open steden was de gedeserteerde of muitende soldenier een voortdurende bedreiging waartegen de schutterij en het ambacht dienden in het geweer geroepen.

Aanvang 1597 overviel prins Maurits het Spaanse garnizoen, dat onder de bevelen van Varax, in de vrijheid gelegerd lag. In de Tielenheide werd dit garnizoen vernietigend geslagen en zijn aanvoerder gedood.

Voor onze stedelijke economie zou het er wanhopig hebben uitgezien, indien de wijsheid der aartshertogen, in 1601, onze ambachten en kooplieden niet had toegestaan om de handel met Holland te hervatten. Dit bracht enige heropleving in de vrijheid, welke gedijen kon, dank zij het tot stand komen van het Twaalfjarig bestand ( 1609), waarbij de Turnhoutse stadssecretaris, Jan Gevaerts, als een der bijzonderste bemiddelaars was opgetreden.

Een gebeurtenis van verstrekkende betekenis viel een drietal jaren later voor, toen Oranje's stamgoed, Châlons in Bourgondië, werd geruild tegen de vrijheid ( 1612) en Philips Willem, de katholiek gebleven broer van prins Maurits, de nieuwe bezitter werd. Jammer genoeg overleed hij nauwelijks enkele jaren nadien.

Toen het bestand ook geen bezinning had gebrachtlaaide de strijd opnieuw op. Weer waren soldenier en retorsie, waarbij zich nu en dan pestepidemieën voegden, de sombere gaten in het gemartelde gewest. Tegen de soldenier had de Kempische boer een wilde haat opgevat. Bij Kempische Cloveniersgilden was een liedje mondgemeen vol dreigementen tegen de Spaansen en Staatsen, en waarin de boeren pochten op hun meedogenloze soldeniersjachten. Met hun buks hebben zij ze opgejaagd en als hoenders aan kanten en hagen neergeveld.

Onder Oranje

Met de vrede van Münster ( 1648) kwam het tachtigjarig krakeel tot een eindbesluit . Onder de stipulanties van het verdrag, kwam de schenking van het Land en de Vrijheid van Turnhout voor, als een leengoed aan het huis van Oranje. Zo wers Amalia van Solms weduwe van Frederik-Hendrik, de derde landsvrouw. Die staat van zaken was de Turnhoutenaars niet onwelkom, daar hij hoopvol voor de toekomsr stemde, op het gebied van de handelsbescherming. Bij haar Blijde Intrede in 1649 was er dan ook een ontplooiïng van oogstrelende weelde bij de feestelijke gilden, die haar tot Baarle-Hertog tegemoet gingen.

Amalia kwam hier iedere zomer enkele maanden doorbrengen en ontving dan vaak hoge gasten. En tijdens een lange bouwcampagne, die zelfs nog werd voortgezet onder haar kleinzoon Willem III, deed ze de oude en door brand verpuisde burcht, weer kloek en stoer verrijzen. Evenals haar dochter Maria van Zimmeren, die haar in het bezit zou opvolgen, wendde zij bestendig al haar invloed aan om de neringen te beschermen e de vrijheid tegen militaire overlast te behoeden.

Maar het Imperialisme van Lodewijk XIV, die in Willem III zijn meest hardnekkige tegenstander van de Europeese coalitie vond, brengt, in het laatste kwart van de 17° eeuw, opnieuw het wapengekletter in onze contreyen. In 1673 kwam het, nabij de priorij van Corsendonck tot een hardhandig treffen tussen vrij aanzienlijke verkennerstroepen van de rivalen. Later zijn er ontzaglijke legers in de onmiddellijke buurt ingekwartierd, onder andere in 1702, wanneer een leger van 100.000 man er zijn kamp heeft opgeslagen, en de oogsten en voorraden opgeslokt.

Anna 1708 werd de vrijheid het bezit van de Pruisische koning Frederik I, die bij de dood van Willem III aanspraak had gemaakt op de erfenis der Oranje's en voor de erfopvolging in onze streek, en het pleit gewonnen had.

De Oostenrijkse tijd

De lange vredesperiode die Maria Theresia's regering zou kenmerken bracht een heilzame bloei in al de takken van de lokale economie. Door middel van aanzienlijke belastingsvrijstellingen werden de ontginningsondernemingen en de mastaanplanting op de uitgestrekte vage gronden ten zeerste aangemoedigd.

Toen Jozef II zijn moeder, Maria Theresia, op de troon opvolgde, begon hij onmiddellijk zijn verregaande hervormingsplannen ten uitvoer te brengen. Verlicht despoot en Febronianist, zag hij niet in dat hij daardoor de Oostenrijkse Nederlanden, die buitengewoon gevoelig waren op het stuk van hun voorvaderlijke privilegiën en hun katholiek geloof, tegezn zich in het harnas joeg.

De ideeën van vrijheid e ontvoogding die toen allerwege begeestering wekken, waren mede aanleiding tot de Brabantse Omwenteling.

Te Zundert en Breda, in de onmiddellijke nabijheid van Turnhout, werden de Patriottenlegers gevormd, die weldra het avontuur der revolutie zouden wagen.

Het treffen tussen de Patriotten en de Oostenrijkers, in de straten van Turnhout, op 27 october 1798, liep uit op een Oostenrijkse nederlaag. Dit eerste succes, dat evengoed het werk was geweest van de burgers als van de Patriotten, had een buitengewone weerslag en leidde tot nieuwe successen, waarvan de voordelen echter roemloos te loor zijn gegaan.

Negen jaar later, october 1798, zouden stad en streek opnieuw het toneel zijn van een revolutie, de boerenkrijg geheten, die in een verbitterd en hardnekkig verzet poogde het juk van de vreemden af te schudden. Drukker Corbeels van Turnhout, Leuvenaar van geboorte, was één der kopstukken van het gewapende verzet, in welke hoedanigheid hij tot de laatste toe, een gevaarlijk tegenstander voor de Fransen is geweest.

De nieuwe tijd

De Napoleontische tijd schiep nieuwe welvaart waarvan vooral het tijkambacht kon profiteren. De drukkerij beleefde er haar eerste bloei onder P.J. Brepols, de jeugdige helper van Corbeels die diens zaken had overgenomen.

De steenweg Antwerpen - Turnhout, waarvan sedert 1744 plannen bestonden geraakte eindelijk onder Napoleon om strategische redenen, voltooid. Het was een eerste en belangrijke stap om de in zichzelf opgesloten Kempen met de buitenwereld te verbinden.

Onder het Hollandse regime werd Turnhout meer dan ooit een stapelplaats voor het Noord-Brabantse hinterland. De staatsverandering bracht aan die gunstige positie evenwel een gevoelige slag toe.

De wegenpolitiek welke vanaf 1840 werd ingeluid had ook onvermoede gevolgen. De aanleg van nieuwe banen had de verschuiving van belangstellingscentra ten gevolge waardoor vooral de Turnhoutse transithandel met het omliggende en met Limburg getroffen werd.

Onder de beide laatste wereldoorlogen bracht het de stad er betrekkelijk goed af. Vooral het bevrijdingsoffensief van 1944 verliep wonderbaarlijk. De bevrijding kwam eerst op 24 september, nadat een der verbitterdste gevechten sedert de landing te Den Aert ( Geel) was uitgevochten. En aan de overzijde van het kanaal, dat het noordelijke grondgebied van de stadskern scheidt, zou enkele weken later een nieuw offensief ontbranden, om tot aan de grote rivieren, Maas, Waal, Rijn, door te stoten.

Raymond Peeters

Ere-Stadsarchivaris